home nieuws agenda interne competitie jeugd interactief over smb contact
video
geschiedenis
clubkampioenen
clubkampioenen jeugd
ere-leden
lidmaatschap
prijzen en bekers
privacy statement

Ketelbinkje

Onze jeugdschaakclub werd geleid door een pater van het jezuïetencollege. Hij was leraar Duits, maar schaken was zijn leven. Waar kinderen schaakten, was pater: hij bestierde de interne competitie, reisde mee met wedstrijden van jeugdteams en was betrokken bij de organisatie van allerlei jeugdtoernooien. De clubavond voor de jonge schakertjes was op vrijdag, in het Canisius College waar pater woonde en lesgaf. Hij zorgde dat je partijen speelde, hield een "rode punten" lijst bij met de scores, overhoorde het huiswerk waar je extra rode punten mee kon verdienen en verkocht limonade en koetjesrepen.

Als je geblunderd had, klopte pater met een leeg limonadeflesje tegen je hoofd en gaf zijn onvermijdelijke diagnose: "Klinkt hol." Erger was het als je je best niet deed. Pater kon geweldig uitvaren tegen wie maar wat deed of zat te keten in plaats van serieus te schaken. Ook wie overmoedig was kon op zijn toorn rekenen. Toen ik voor mijn koningsdiploma was gezakt omdat ik stoer na een kwartier en als eerste mijn examen ingeleverd had, en dus in alle instinkers was getrapt, kreeg ik publiekelijk een donderpreek die vermoedelijk niet conform de moderne pedagogische inzichten is, maar zonder twijfel aanzienlijk effectiever. Ook kon hij flink pissig worden als je geen pen bij je had. "Een goede schaker heeft altijd een pen bij zich" - als het je eenmaal gezegd was keek je voortaan wel uit, en hoewel pater al jaren dood is loop ik voor de zekerheid nog steeds rond met pennen in al mijn colberts en jaszakken.

Toen ik wat ouder en sterker was geworden vertelde pater me dat er ook op zaterdag clubavond was, voor de gevorderde jeugd. Op die zaterdagen was het minder druk en daar gebeurde het regelmatig dat pater tegen het eind van de avond zelf ging spelen. Hij was een sterke speler. In zijn Homo Ludens beschrijft Huizinga hoe men in vroege culturen ongelijkwaardige strijders gelijke kansen trachtte te geven: zo stonden mannen bijvoorbeeld, wanneer zij een vrouw moesten bevechten, half in een kuil. Op soortgelijke wijze bestreed pater ons, bijvoorbeeld blindschakend, met zwart en zonder pion f7. Toch won hij bijna altijd. Vluggeren en blindschaken deed hij graag, maar nog liever speelde hij doorgeefschaak. Hij begeleidde zijn partijen altijd met gesproken commentaar, dat vaste patronen volgde. Hij speelt h2-h4: "Ik val aan, volg mij." Hij overziet iets: "Wat nu, zei Pichegru." De tegenstander heeft zijn dreiging niet op tijd in de gaten: "Te laat, te laat, sprak Winnetou." Bij het doorgeefschaken wordt een pion ingebracht: "Planten. Bloemen en planten." Wanneer hij echt op dreef raakte, gebeurde het nogal eens dat hij er bij ging zingen. Smartlappen, zoals over hoe wij van Rotterdam vertrokken en over die kleine jongen die voor het eerst meeging aan boord. Het meest overtuigend was hij in de scène waar die ketelbink aan de kade afscheid neemt van zijn moeder. Ik hoor het hem nog zingen: "Hij dorst haar niet te zoenen, arme Rotterdamse jongen," wat zoals ik later merkte een aanpassing van de tekst was die weliswaar ten koste ging van het rijm, maar de dramatiek stellig ten goede kwam.

Pater was streng maar rechtvaardig, zijn wereld was overzichtelijk en vol zekerheden. Wat telde was slechts het schaakbord. Je was een beetje bang voor hem, maar keek ook geweldig tegen hem op. Ach, zoals wij daar zaten te vluggeren en doorgeefschaken op zaterdagavond, in die immense aula van het Canisius College, met de zingende pater. De jezuïeten zijn altijd goede bekeerders geweest. Pater Krekelberg bekeerde ons, voor altijd: tot Caïssa.

Jeroen Vanheste


wachtwoord vergeten?